Ik werd naakt en krijsend wakker. Mambo nummer 5 weerklonk vanuit de wekker-radio. Best een goed deuntje, dacht ik, mezelf slaand in het gezicht tot het bloed er uit sproeide. Demonen zongen in de keuken. Ik hoopte dat ze de afwas deden. Ik keek naar mijn spiegelbeeld in de reflectie van nat pannenkoekbeslag. “De westerse beschaving heeft z’n dag niet echt,” zei ik, turend naar mijn scrotum-beeld. Ik plaatste mijn contact-lenzen in zodat ik het einde van m’n lichaam ook kon ervaren. Daarop sprintte ik zo hard ik kon naar de woonkamer, hetgeen op looptempo was.
“Hou op met denken dat ik iets anders bedoel,” zei ik tegen m’n hond, die maar ging liggen. Op de televisie zonden ze een concert van The Gushing Undies uit; een Noord-Friese band bestaand uit een tuba. “En dat met deze economie,” zei ik tegen m’n hond. Ik boopte z’n snoet. Daar had-ie geen repliek op. Sleep tight, pupper. Gekeuvel over Donald Trump en die oude feeks kwam op ‘t scherm, en ik zapte voorwaarts. Ik staarde liever naar een dia-show over powerpointpresentaties.
Een derde-golfs feminist was aan het woord. Als je het aan mij vroeg, had ‘t Westerse feminisme al z’n doel bereikt. Hoor je dezelfde vrouwen zeuren over landen die het echt nodig hebben, zoals het Midden-Oosten? Da’s racistisch. Niet dat ondanks de vocale groep zielenpoten er niet nog steeds te veel door mannen kan worden bepaald; maar ik neem vooralsnog hun zaak met een druppel zoutzuur.
Je hebt op ‘t internet geen geldige discussie – mannen die bang zijn zwak te zijn door vrouwen een stem te geven, die kibbelen met vrouwen die bang zijn dat mannen de oorzaak zijn van al hun leed. Terug op het schoolplein zijn we, bijna. Er ligt nogal ‘n grens tussen militante flamoezen en de dames die ‘t beter weten. Die hoor je niet. Ik nieste kort en vreugdeloos. Onbevooroordeeld zijn is een godvergeten kunst geworden. Ik mis lessen objectiviteit in de scholen nog. Helaas zou men de docenten omkopen met ‘t kleurenspectrum aan witte voetjes.
Ik had mijn energie-rekening niet betaald, dus deed mijn loft een puike impressie aan van de clair-obscur. Die term kende ik door het jaar Autonoom Beeldende Kunst waardoor ik nu geen energie-rekening meer kon betalen. Post-ironisch jeukte ik aan mijn knie. Twee-duizend-zestien. Wat een jaar! Quilt dat maar ‘ns, beppe. Mijn lijf, mijn leven. Baas in eigen maag. “Laat me met rust,” zei ik tegen m’n hond, die sliep. Buiten m’n heemstede was een terrorist iets aan het opblazen. Vet awkward, niemand keek.
“Doe dat voorál op zondagochtend, ben je wel goed in je hoofd?” murmureerde ik morsig. Ze moeten van die Mosquito® geluidssystemen plaatsen, op frequenties die alleen radicale Islamisten kunnen horen. Leve Willem-Nassau van Oranje, ik hengst mijn snikkel in Mohammed’s bruine anjer, zal er uit galmen. Dat houdt ze wel even weg, de kwajongens, met dat kattenkwaad. Of, misschien moeten we ze laten testen op het syndroom van Asperger. Kunnen we ze in een klasje laten boetseer-kleien, vet leuk. Mijn hond ging verliggen op een manier alsof ik professionele hulp nodig had. “Hou je snoet dicht, doggo,” zei ik.
Eigenlijk voel ik me wel oké vandaag, dacht ik, stappend in glas. Gódverdomme. Bloedend dacht ik over zaken na. Wat als Stephen Hawking’s stoel overgenomen wordt door zijn Artificiële Intelligentie? Wat proberen slakken überhaupt te doen van dag tot dag? Waarom sturen we niet alle criminelen naar Mars? Of eerder, alle autisten. Planeet Asperger zal verrijzen, groot en machtig, en gevormd worden door mensen die elkaars oogcontact ontwijken. Alleszins weinig verschil met de maatschappij van nu, zei ik, fucking diepzinnig. Mijn hond strekte zich elitair uit. Nou moest-ie echt even harder dimmen dan m’n lampen.
Of ik ook even de lat hoger kon leggen, zei m’n leraar filosofie vroeger. “Als een lat een LAT-relatie is, is het dan Schrödinger’s Lat?” antwoordde ik. “Wat doe je eigenlijk in m’n huis?” Bleek dat weer een dagdroom te zijn. Sigmund Freud kan er een moedertepelpuntje aan zuigen, biddend dat ze kennis lacteert. Het was tijd om m’n hond uit te laten, dus ik wachtte nog even. Stay strong, pupper. Plotseling weerklonk het toontje van mijn gsm. Ik ben zo flamboyant dat ik ‘t nog gsm noem, dat klinkt vet gangster.
“Hé snoezebol,” sprak de stem. Fuck, ik had een relatie. “Ik wil samenwonen,” zei ze. “Spreek uw bericht in na de piep,” schreeuwde ik. “Ha-ha. Kom op nou.” “Ik ben een hoog-functionerend sociopaat,” zei ik. “Ik ga met je om als een grap, een experiment over hoe mensen zich gedragen. Gezien je buiten de controlegroep valt met je bipolaire gedrag ben je helaas een gefaalde test. Kijk daar, een fucking duif!” Ik legde de hypothetische hoorn op de haak en sprintte zo hard ik kon naar buiten, hetgeen op looptempo was.
Waar had ik dit aan verdiend, dacht ik, genietend van ‘t warme zonlicht. Mijn teen was gestopt met bloeden. Achter mijn raam klonk het gepiep van een hond. “Laat me met rust” fluisterde ik teder, mijn tenen strelend. Ik was vrij nu. Het masker kon af. Ik kon ravotten op het strand, achter kinderen aan rennen met vuur, mezelf in de brand steken, ook met vuur. M’n hond sprong door het venster en beet in mijn teen. Stukken vlees werden verorberd door de slakken in dauw. Mijn botten kraakten onder terroristen-kisten, verzonken in het gazon van neo-kapitalisme. Volledig vrij van verantwoordelijkheden verging mijn karkas op zomersprietjes. Mambo Nummer 6 klonkt in de verte.”Fuck 2016″ zuchtte ik verveeld, terwijl m’n hond met m’n lever speelde. “Jullie zijn allemaal sukkels.”